De buren van onze voorouders

door

Frederik Kortlandt


De mens is een pratend dier. Wanneer de Ministerraad vergadert, wordt er gepraat. Wanneer het Bestuur van NWO bijeenkomt, wordt er gepraat. Als U vanavond thuiskomt, wordt er hoogstwaarschijnlijk gepraat. En zo gaat dat maar door, de hele dag. Al dat gepraat kan belangrijke gevolgen hebben, ook voor mensen die daar helemaal niet bij betrokken zijn. Het gekke is dat wij eigenlijk nauwelijks weten hoe dat komt.

Volgens de meest gangbare opvatting is onze taal een instrument dat wij gebruiken. Daar zit veel waars in. Het is wel zo gemakkelijk wanneer wij iemand kunnen vragen om het zout even door te geven. Het bestaan van een taal maakt het ook een stuk makkelijker om iemand uit te leggen waarom hij belasting moet betalen. De moderne samenleving zou ondenkbaar zijn zonder voortdurend taalgebruik, in de eerste plaats om de cohesie van de maatschappij te handhaven en te versterken.

Maar dat is maar een deel van het verhaal. Onze taal dient ook om uitdrukking te geven aan gedachten en gevoelens. Wij willen anderen graag op de hoogte stellen van wat er in ons omgaat. Daarvoor heb je trouwens helemaal geen luisteraar nodig, want wij willen dat ook graag aan onszelf duidelijk maken. Taal is er niet alleen voor de sociale interactie, maar ook voor de individuele expressie.

Deze twee doeleinden kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Als je iemand duidelijk wilt maken wat je bedoelt, moet je ervoor zorgen dat je taalgebruik afgestemd is op de luisteraar, want anders komt de boodschap niet over. Maar als je uitdrukking wilt geven aan individuele ervaringen, ligt het voor de hand dat je zoekt naar een vorm die het individuele karakter van die ervaringen weerspiegelt. Zo is het taalgebruik van een mens gevangen tussen enerzijds de collectieve norm van de groep waar hij thuishoort en verstaan wil worden, en anderzijds de individuele mogelijkheden waarover hij beschikt en waarmee hij zich binnen een groep kan profileren.

Maar ook dat is nog maar een deel van het verhaal. Het is namelijk de vraag of onze taal alleen een instrument is dat wij kunnen gebruiken voor onze sociale interactie en individuele expressie. Het is immers een bekend verschijnsel dat mensen zich soms laten meeslepen door hun eigen woorden en zich kunnen laten verleiden tot uitspraken die zij helemaal niet willen doen. Het lijkt alsof er dan een autonoom proces op gang komt, waarbij de mensen zichzelf niet meer in de hand hebben. Hoe dat komt, weten we niet, maar het is duidelijk dat de opvatting van taal als communicatiemiddel hier te kort schiet.

Niet alleen het gedrag van de spreker, maar ook het gedrag van de luisteraar kan soms moeilijk in termen van communicatie begrepen worden. Woorden kunnen iemand diep treffen. Ook in de meest primitieve culturen is een strategisch gekozen woord vaak effectiever dan fysiek geweld en kan een ongelukkige woordkeuze iemand dieper raken dan een stevige klap. Het interessante is vooral dat dit effect niets te maken heeft met de vraag of er sprake is van een ware mededeling of van een toepasselijke karakterisering, of zelfs maar van een logische gedachte: dat doet er namelijk helemaal niets toe. Voor de betrokkene telt alleen dat hij zich aangesproken voelt, en hoe dat komt, is voor een buitenstaander soms moeilijk na te gaan.

De invloed van taalgebruik op het gedrag van mensen is vooral opvallend in de politiek en in de economie: denkt U maar aan de verschillende manieren om de werkloosheid te berekenen, of aan de recente herwaardering van de Duitse goudvoorraad in verband met de invoering van de Europese munt. Het meest trieste voorbeeld van de laatste jaren is wel de oorlog in Bosnië. Het is voor ons onvoorstelbaar wat daar gebeurd is. Maar het is voor de meeste Bosniërs ook onvoorstelbaar. Zij begrijpen het evenmin als wij. Niemand heeft voorzien wat daar zou gebeuren. Het is een akelige gedachte dat retorisch taalgebruik tot zulke verschrikkingen kan leiden.

Taalgebruik als wapen is een algemeen verschijnsel. Het vertrouwen in een nieuwe mantra lijkt soms erg groot. Zo horen wij tegenwoordig vaak dat de Leidse universiteit koerst op kwaliteit. Dat is natuurlijk prachtig. Maar hoe deden we het vroeger dan? En waarom doen de andere universiteiten niet mee aan onze koers? Willen die geen kwaliteit?

De mooiste vorm van strategisch taalgebruik brengt mensen tot het inzicht dat wat zij eerder als vanzelfsprekend beschouwden, in wezen belachelijk of zelfs barbaars kan zijn. Een klassiek voorbeeld hiervan dateert uit 1899, toen de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen de uitdrukking "conspicuous consumption" lanceerde voor het verkwistende koopgedrag waarbij de status van een produkt belangrijker is dan de gebruikswaarde. Deze uitdrukking veranderde het grootste en het beste opeens in het meest vulgaire en dwong daardoor de Amerikaanse rijken om hun gedrag voortaan op een nieuwe manier te legitimeren.

De taal speelt een cruciale rol in de overdracht van een culturele traditie. In dit opzicht kan een taal vergeleken worden met een genetische code, die de overdracht van biologische informatie aan de volgende generatie veiligstelt. Het grote verschil is dat een taal niet in een natuurlijk maar in een cultureel milieu wordt overgedragen, zodat de mogelijkheden om te experimenteren veel geringer zijn. Maar afgezien daarvan verschilt het taalkundig onderzoek mijns inziens niet wezenlijk van het onderzoek in de natuurwetenschappen: je moet eerst goed kijken wat er gebeurt, dan bedenken hoe dat zit, en tenslotte kijken of het klopt.

De ontwikkeling van een taal voltrekt zich door de overdracht van taalvormen en daaraan gekoppelde betekenissen. De culturele traditie waarin een taal zich ontwikkelt, bestaat in die betekenissen. Het is in deze zin dat mensen gedreven worden door ideeën. Onbekendheid met betekenissen in een vreemde cultuur leidt gemakkelijk tot onbegrip en verkeerde interpretaties. Zo is kannibalisme geen voedingswijze maar altijd een deel van een religieus en juridisch systeem. Als men ongewenst gedrag wil uitbannen zonder overbodige schade aan te richten, zal men de achtergronden moeten kennen.

Betekenissen worden geleerd in de overdracht van de culturele traditie. In een nomadische cultuur bestaat geen privé grondbezit. Waarom zou je land moeten bezitten wanneer je vrij kunt jagen? Als gevolg van een wet uit 1971 kregen de oorspronkelijke bewoners van Alaska bijna een miljard dollar en recht op tien procent van het grondgebied van de staat. Daarvoor moesten zij twaalf regionale en tweehonderd lokale corporaties oprichten om het land en de inkomsten onderling te verdelen. Zes jaar later waren zij verstrikt in een web van rechtszaken, administratieve procedures en financiële complicaties. De lokale corporaties waren verarmd en de regionale hadden miljoenen verloren. Ze begrepen er allemaal niets van, behalve dat ze nu belasting moesten betalen en vroeger niet. Het is te hopen dat de Nederlandse onderzoekscholen een beter lot beschoren zal zijn.

Een beter inzicht in het wezen van taal en taalgebruik vereist in de eerste plaats dat wij een idee hebben van wat er zo in de talen van de wereld voorkomt. Het gaat daarbij om twee soorten gegevens. Aan de ene kant zijn er de talen die op dit moment in de wereld gesproken worden. Dat zijn er ongeveer zesduizend. Aan de andere kant zijn er talen geweest die in de afgelopen vijfduizend jaar sporen achtergelaten hebben in de vorm van geschreven teksten. Als wij ons een beeld willen vormen van de talen van de wereld en hun rol in de ontwikkeling van de bijbehorende culturele tradities, moeten wij deze twee soorten gegevens combineren.

Wanneer er nog maar zesduizend diersoorten over zouden zijn, en de helft daarvan zou worden bedreigd met uitsterven in de volgende generatie, dan zou er sprake zijn van een ecologische ramp. Er zouden onmiddellijk ingrijpende maatregelen genomen worden om het natuurlijke milieu te beschermen. Dit nu is in feite de situatie waarin de talen van de wereld zich bevinden. Elke twee weken sterft ergens op de wereld een taal met zijn laatste spreker uit. Het gaat bovendien steeds sneller. Waarschijnlijk zal nog geen tiende deel van de talen van de wereld de volgende eeuw overleven.

Is dat erg? Is het erg als de tijger uitsterft? Of de panda? Of de condor? Dieren sterven uit wanneer het natuurlijke milieu ingrijpend aangetast is, en talen sterven uit wanneer het culturele milieu vernietigd wordt. Dat is in beide gevallen het gevolg van ongeremde economische ontwikkeling. Het heeft tot de jaren zestig geduurd voordat politici en economen zich op enige schaal bewust werden van de negatieve gevolgen van de economische groei voor het milieu. Het heeft tot de jaren negentig geduurd voordat de Verenigde Naties een rapport over het verdwijnen van uitstervende talen publiceerden en een bureau in Tokyo vestigden om dit probleem onder ogen te zien.

Het verlies van een taal betekent het verlies van een cultuur. Net zoals het verlies van een diersoort onze wereld armer en uniformer maakt, geldt dit voor het verlies van een taal. Het belangrijkste verschil is dat de zesduizend belangrijkste diersoorten bekend en beschreven zijn, terwijl dat voor de talen van de wereld niet geldt. Wij weten nauwelijks wat er verdwijnt. Tegen de achtergrond van de enorme inspanningen die door de eeuwen heen geleverd zijn om een beeld te krijgen van de oude culturen van het gebied rond de Middellandse Zee, het Midden-Oosten en Oost-Azië is het opmerkelijk dat zo weinig aandacht besteed wordt aan de culturen die op dit moment onder onze ogen verdwijnen als gevolg van de moderne technologische ontwikkeling.

Net als diersoorten zijn talen voor hun voortbestaan afhankelijk van het omringende milieu. In beide gevallen leidt natuurlijke selectie tot survival of the fittest. Het grote verschil is dat de kans op overleven in het geval van een taal niet bepaald wordt door zijn intrinsieke eigenschappen, maar door de politieke en economische macht en het culturele prestige van de gemeenschap waar de taal gesproken wordt. De positie van het Engels in de wereld is een direct gevolg van de economische en culturele hegemonie van de Verenigde Staten.

Waarom leren we dan niet allemaal Engels? Natuurlijk moeten we allemaal Engels leren. Maar dat is niet genoeg. Het is een ervaringsfeit dat mensen hun identiteit in belangrijke mate ontlenen aan hun moedertaal. Dat geldt niet alleen voor een betrekkelijk grote taal als het Nederlands, maar ook voor talen die in zeer kleine gemeenschappen gesproken worden. Wanneer de Indianen met wie ik gewerkt heb grote hoeveelheden zalm aantroffen in een bepaald gebied, gaven zij dat op de visserijband door in hun eigen taal.

Als sprekers van een taal zijn wij dragers van een culturele traditie. Deze traditie leren wij van onze ouders en leermeesters, en ontwikkelen wij vervolgens samen met onze speelkameraadjes, vrienden, buren en collega's. Hier zijn twee componenten te onderscheiden. Aan de ene kant nemen wij elementen over van de oudere generatie. Aan de andere kant ontlenen wij elementen aan andere culturele tradities. Elke cultuur bevat deze twee groepen van elementen.

Beide componenten worden weerspiegeld in de taal waarin een cultuur wordt overgedragen. Onze voorouders namen het taalsysteem van hun voorouders over en ontleenden talrijke elementen aan hun buren. Het onderscheid tussen beide componenten is vooral een kwestie van tijd. Sprekers van een volgende generatie zijn zich meestal niet meer bewust van de oorsprong van elementen die uit verschillende tradities afkomstig zijn.

Dank zij de uitvinding van het schrift zijn wij in staat om de ontwikkeling van sommige talen in de laatste paar duizend jaar tot op zekere hoogte te volgen. De weerslag van de culturele ontwikkeling in de taal geeft dan inzicht in de contacten die onze voorouders met hun buren onderhielden. Op grond van zulke gegevens kunnen wij eerdere stadia van een taal reconstrueren, niet alleen voor de tijd waarin oude teksten geschreven zijn, maar ook voor het prehistorische tijdperk dat daaraan voorafging.

Wanneer we het spoor terug volgen, zien we een gelaagdheid die aan de geologie doet denken. Dan blijkt vaak dat er allerlei culturele contacten geweest zijn die een rol gespeeld hebben in de vorming van onze beschaving maar zonder de taalkundige gegevens nauwelijks meer te achterhalen zijn. Soms, maar lang niet altijd, vinden we een bevestiging van deze vondsten in archeologische of antropologische gegevens, en dan zijn we natuurlijk zeer tevreden. Een recent voorbeeld is de vondst van drie- tot vierduizend jaar oude lijken van Europeanen met een blanke huid en blond haar in het westen van China.

Tegen deze achtergrond wil ik de mij toegekende Spinoza-premie gebruiken voor onderzoek naar de talen van het grote gebied tussen Europa en Oost-Azië. Daarbij gaat het niet om de grote cultuurtalen zoals het Chinees of het Sanskrit, die al eeuwen bestudeerd worden, maar om de kleine schriftelijke tradities. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de handschriften in het Tochaars, het Tangoet en het Lepcha, die vaak nog niet eens gecatalogiseerd zijn, zodat we zelfs niet weten wat er eigenlijk is. Ik denk ook aan de mondelinge tradities van de veelal onbeschreven talen van Centraal-Azië, gesproken door volkeren die honderden of duizenden jaren aan de rand van de grote cultuurgebieden geleefd hebben en zich daar met hun eigen cultuur hebben kunnen handhaven. Deze gegevens zijn nog lang niet allemaal bekend en kunnen ons beeld van de Europese en Aziatische cultuurgeschiedenis in belangrijke mate veranderen.


Het bovenstaande is de tekst van de Spinoza-lezing (Amsterdam, 15 oktober 1997). 
Klik hier voor het interim-verslag van het Spinoza-project.